Het is inmiddels 42 jaar geleden dat het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie een rapport publiceerde waarin werd aangetoond dat Friedrich Weinreb in de Tweede Wereldoorlog zwaar met de Duitse bezetter had gecollaboreerd. Weinrebs bewonderaars hebben dit nooit geaccepteerd en de afgelopen 42 jaar hebben zij heel wat pogingen ondernomen om de conclusies van het Weinreb-rapport te weerleggen. Tot enig succes hebben die pogingen echter nooit geleid. Toch is er nu iemand opgestaan die het opnieuw probeert. In het maar liefst 692 pagina’s tellende boek Achterhaalde waarheden probeert Jan Werkman aan te tonen dat het Weinreb-rapport berust op geschiedvervalsing. Werkman begint zijn boek met een opmerkelijke mededeling:
Het positieve beeld dat ik van Weinreb had gekregen, kwam bij het lezen van het Weinreb-rapport geen moment in het geding.Zelfs een groot verdediger van Weinreb als Aad Nuis heeft gezegd dat Weinrebs memoires Collaboratie en verzet niet voetstoots kunnen worden geloofd. Het is dan ook moeilijk vol te houden dat er van het 1683 pagina’s tellende rapport helemaal niets zou deugen. Wat ik van het lezen van de pogingen die de afgelopen 42 jaar zijn ondernomen om de conclusies van het rapport te weerleggen heb geleerd, is dat de wijze waarop de auteur de Weinreb-zaak voor het publiek samenvat als een lakmoesproef kan dienen voor de betrouwbaarheid van het betoog.
De samenvatting die Jan Werkman van de gebeurtenissen geeft is verre van
volledig en uiterst subjectief: Weinrebs onbetrouwbare memoires worden zonder
enige toelichting als bron aangehaald. We lezen niets over de medische
keuringen die deelnemers aan Weinrebs fictieve emigratielijst moesten ondergaan
(en ook niet dat Weinreb een deel van deze keuringen zelf uitvoerde). Werkman
beweert dat de Sicherheitsdienst in 1943 (de tijd dat Weinrebs tweede emigratielijst
werd opgesteld) niet meer geloofde in de Duitse eindoverwinning en dat de
SD’ers alleen nog maar oog hadden voor hun persoonlijke belangen en daarvoor diamanten
van ondergedoken Joden wilden opsporen. Dat de auteurs van het Weinreb-rapport dit afdoen als een fantasie vermeldt
Werkman niet.
Het verzinsel dat door Weinrebs handelen een deportatietrein leeg uit Westerbork
moest vertrekken wordt door Werkman als een historisch feit opgedist. Ook beweert hij dat zorg voor de mensen die op zijn lijst stonden Weinreb ervan
weerhield om meteen met zijn gezin onder te duiken toen hij uit Westerbork werd
vrijgelaten. In het
rapport wordt overtuigend aangetoond dat aan Weinrebs bezorgdheid ernstig mag
worden getwijfeld. Werkman
vermeldt dat de man door wie Weinreb na de bevrijding gearresteerd werd na enkele
weken (in werkelijkheid waren het maanden) zelf vast kwam te zitten in de
Scheveningse strafgevangenis. Hij vertelt er niet bij dat de man na korte tijd weer werd vrijgelaten wegens
gebrek aan bewijs en dat de zaak werd geseponeerd. Werkman probeert de man doelbewust bij de lezer in diskrediet te brengen.
Werkman licht zijn lezers ook verkeerd in als hij vermeldt waarom Weinreb in
1971 de Prozaprijs van de stad Amsterdam niet kreeg toegekend. Hij doet het
voorkomen alsof Weinreb de prijs misliep vanwege een veroordeling uit de jaren
zestig. Werkman acht deze veroordeling uiteraard onterecht. Wie echter leest wat het
College van B en W destijds heeft verklaard, zal zien dat Weinreb wel degelijk
vanwege zijn rol tijdens de bezetting de prijs niet kreeg toegekend.
Bij zijn aanval op de hoofdconclusies van het Weinreb-rapport richt Werkman
zich vooral op het ontstaan van Weinrebs eerste emigratielijst. Weinrebs
spionage en verraad behandelt hij niet omdat volgens hem Aad Nuis in diens
brochure Het monster in de huiskamer overtuigend heeft aangetoond dat daar geen
sprake van is geweest. Dat de onderzoekers in hun Aanvulling op het Weinreb-rapport van de conclusies
van Nuis niets hebben heel gelaten, vermeldt hij niet. Werkman lijkt niet te
beseffen dat hij zijn positie hiermee ongeloofwaardig maakt.
In Collaboratie en verzet beweert Weinreb dat hij zijn eerste emigratielijst is
begonnen in maart 1942 toen Joden in Den Haag oproepen begonnen te ontvangen voor
speciale werkkampen. Volgens de auteurs van het Weinreb-rapport kan dit niet
het geval zijn geweest, omdat niemand in Den Haag in die tijd zo’n oproep heeft
ontvangen. Werkman probeert dit te bestrijden, maar gaat daarbij niet in op wat
de auteurs nog meer te melden hebben. In het Weinreb-rapport worden ruim zeven
pagina’s besteed aan verklaringen van getuigen. Verschillende lijstdeelnemers
vertellen dat ze eerder in 1942 en soms zelfs al in 1941 door Weinreb werden
ingeschreven. Een
verband tussen een oproep voor een speciaal werkkamp en de inschrijving op de
lijst wordt niet door alle getuigen onderschreven: dikwijls noemen ze alleen de
door Weinreb aangeboden mogelijkheid tot emigratie. De lezer zal dit in het
boek van Werkman niet terug kunnen vinden. Hij lijkt slechts te suggereren dat
de verklaringen door de onderzoekers zijn beïnvloed. Ondertussen probeert hij Weinrebs onbetrouwbare memoires voor geloofwaardig te
laten doorgaan, maar overtuigt daarbij geen moment omdat hij belangrijke
gegevens negeert. Voor een boek van 692 pagina’s is dat een onoverkomelijke
tekortkoming.
De zaak Weinreb neemt overigens maar 112 pagina’s van Achterhaalde waarheden in
beslag. De rest van het boek bestaat uit een reeks grote en kleine
verdachtmakingen aan het adres van onderzoeker A.J. van der Leeuw en diens
familie. Het is duidelijk dat Werkman overweldigd is door de omvang en de
kwaliteit van het Weinreb-rapport en daarom maar heeft besloten om de
persoonlijke aanval op een van de twee auteurs in te zetten:
Mijn belangstelling naar (sic!) de oorlog van Weinreb verschoof hierdoor langzamerhand naar de oorlog van A.J. van der Leeuw.Waarom de andere auteur van het Weinreb-rapport, D. Giltay Veth, buiten schot blijft vertelt Werkman niet. Hier viel kennelijk nog minder te verdraaien. Verder is het ironisch dat Werkman de namen van verzetslieden als Huib Drion en Rudolph Cleveringa noemt als hij voorbeelden wil geven van mensen die zich beter hebben gedragen dan A.J. van der Leeuw: zowel Drion als Cleveringa hebben zich reeds vóór het verschijnen van het Weinreb-rapport in afwijzende zin uitgelaten over Weinrebs memoires.
Wat Werkman over A.J. van der Leeuw naar voren brengt is niet meer dan het
afgekloven verhaal uit 1999 toen Van der Leeuw ervan beschuldigd werd dat hij
tijdens de bezetting zou zijn doorgeslagen en verantwoordelijk zijn voor de
dood van twee leden van een gezin waarbij hij ondergedoken zat. Werkman had
zelf een aandeel in deze beschuldiging. De zaak werd echter kort na de oorlog
al uitgezocht en er werd toen geen aanleiding voor de beschuldiging gevonden.
De affaire liep in 1999 dan ook met een sisser af omdat hard bewijsmateriaal
ontbrak. Wat het allemaal te maken heeft met de inhoud van het Weinreb-rapport
is in 2018 nog net zo onduidelijk als in 1999.
Groninger Dagblad, 3 juli 1945 |
Het Parool, 7 juli 1945 |
Nog bonter maakt Werkman het wanneer hij is aanbeland bij J.R. van der Leeuw, de broer van A.J. van der Leeuw. Deze werd in 1944 door de Sicherheitspolizei gearresteerd en zat een tijd gevangen in de Scheveningse strafgevangenis. Hij heeft hierover na de oorlog een verklaring afgelegd. Wat ontdekt Jan Werkman: J.R. van der Leeuw verzuimt een aantal personen te noemen die bij hem in de cel hebben gezeten. Voor Werkman is dat voldoende om maar meteen de vraag op te werpen of J.R. van der Leeuw een informant van de Sicherheitsdienst is geweest. Als dit het geval was, zouden er na de oorlog zeker klachten over Van der Leeuw zijn binnengekomen, maar nergens in zijn bijna zevenhonderd pagina’s tellende boek weet Werkman ook maar één klacht te noemen. Heel anders is het gesteld met Werkmans idool Friedrich Weinreb over wie het na de oorlog klachten regende en van wie vast is komen te staan dat hij door de Duitsers is ingezet als celspion. Werkman levert dus niet meer dan een kwaadaardige suggestie en hij toont zich hiermee een navolger van Weinreb die in zijn memoires er niet voor terugschrok om onschuldige mensen te belasteren. In tegenstelling tot Werkman had Weinreb in ieder geval nog het fatsoen om de familie van zijn slachtoffers buiten beschouwing te laten.
42 jaar heeft Jan Werkman gewerkt aan Achterhaalde waarheden en hij is niet
verder gekomen dan het presenteren van een reeks vergissingen, omissies en verdachtmakingen. Ik weet niet of er in Nederland een prijs bestaat voor het zieligste boek van
het jaar, maar mocht die prijs bestaan dan verdient Jan Werkman hem zonder
enige twijfel.
Jan Werkman
Achterhaalde waarheden
Oorlogsdocumentatie en geschiedvervalsing in Nederland
692 bladzijden
Uitgeverij Elikser 2018